Wandtapijt van Deurne


Acht dames borduren elke dinsdagmiddag aan het wandtapijt. Foto: Hein van Bakel.

De Paramentengroep van de parochie werkt aan een groot wandtapijt. Acht dames borduren wekelijks aan taferelen die kenmerkend zijn voor de geschiedenis van Deurne, vanaf de ijstijd. Deadline: mei 2021. Dan opent de tentoonstelling in het kader van 1300 jaar Deurne.

Veertig taferelen worden verzameld op een wandtapijt van in totaal twintig meter lang en vijftig centimeter hoog. Eerst worden ze op ware grootte getekend op papier, waarna ze op een lichtbak worden overgetekend op doorzichtig papier en vervolgens op het stof. Pas dan kan er gestart worden met borduren. De juiste kleur garen zoeken is dan ook nog een van de uitdagingen die op het pad komt van de handwerksters. Evenals de goede steekrichting om de prenten zo realistisch mogelijk te weergeven. Lees hier verder.

De inspiratiebron voor het wandtapijt van Deurne is het Tapijt van Bayeux. Dit geldt ook voor het wandkleed De Flevowand en de langste merklap ter wereld: DOG: Door ons gedaan. Dan is er ook nog het Scottish Diaspora Tapestry waaraan vrijwilligers uit Veere hebben meegewerkt.

Kazuifel – Stola – Manipel in Indiase sits

Marlie Lamers bezocht het Nationaal Museum voor Oude Kunst in Lissabon. Dit is het belangrijkste kunstmuseum in Portugal en een belangrijk museum in Europa. In dit museum zag Marlie een kazuifel, een stola en een manipel van 18e eeuwse Indiase sits. Helaas kon Marlie slechts een paar dagen verblijven in Lissabon in verband met het coronavirus.


Kazuifel, stola en manipel in sits. India 18e eeuw.



Een bericht over liturgisch textiel kun je op dit blog hier lezen. Een bericht over Middeleeuwse borduurkunst kun je hier vinden.

Vondelingen. Het Aalmoezeniersweeshuis van Amsterdam 1780-1830

Het aantal vondelingen in Nederland bedroeg de afgelopen twintig jaar gelukkig slechts rond de één per jaar. Rond 1810 was dit heel anders, lees ik in de net verschenen publicatie Vondelingen van Nanda Geuzebroek. Er werden gemiddeld twee vondelingen per dag op de stoep gelegd in Amsterdam, en dan hebben we het nog niet eens over de andere plaatsen in Nederland. De hoge vondelingencijfers waren te wijten aan de slechte economische omstandigheden. De vondelingen werden ingeschreven in het Aalmoezeniersweeshuis, een min gaf hun voeding, verzorging en aandacht. Na vier jaar gingen de vondelingen naar het Kinderhuis en hierna volgde het Grootkinderhuis waar de jongens een ambacht leerden en de meisjes werden voorbereid op werk in de textielindustrie of als dienstbode.

De kinderen werden het liefst achtergelaten in de buurt van het Aalmoezeniersweeshuis. De meeste vondelingen droegen een briefje bij zich. Hartverscheurend zijn de teksten. ‘Niet uijt weelden maar uijt armoet’, schrijft de moeder van de negen maanden oude Jan van Putten. ‘Uit groote hongersnoot’ noteert de moeder van twee meisjes. ‘Uijtt armoet en gebrek’, laat de moeder van een vijfjarig meisje weten. Elbert de Bakker werd in 1787 achtergelaten op de stoep van de koekenbakker naast het weeshuis, aan wie het jongetje de achternaam zou danken. De moeder had ‘door kraam en ziekte soveel onkosten gehad dat het haar niet meer mogelijk is dit kind langer onderhouden, sijnde door de vader verlaaten’. Op het briefje van een jongetje die aangetroffen werd op de Prinsengracht staat te lezen: ‘niet uit geringe Liefde maar uit dodelijke armoede offere ik u dit mijn zuigeling op met hartgrievend hartenleed.’ De briefjes zijn grotendeels door alleenstaande moeders of op hun gezag geschreven.


De moeder van Jan van Putten legde haar zoontje te vondeling op 22 april 1785: ‘Niet uijt weelden maar uijt armoet’.


Briefje achtergelaten bij vondeling Anna Elisabet, 24 februari 1797. Het meisje kreeg de achternaam Hart.

Er zijn briefjes die ons vertellen dat de moeder in betere tijden haar kind hoopt op te komen halen. Vaak lukte dit niet. De moeder van Anna Hendrika van der Veen legde haar kind te vondeling met een kartonnetje waarop de gegevens van haar dochter staan. Onderaan had ze het woord ‘ongelukkig’ geschreven en doorgeknipt. Met haar helft van het kartonnetje als bewijsstuk hoopte ze Anna ooit te kunnen afhalen. Helaas gebeurde dit nooit.


De moeder van Anna Hendrika van der Veen knipte het briefje met ‘ongelukkig’ door en hield zelf de onderste helft, 25 januari 1796.

In het weeshuis kwamen ook vondelingen anoniem binnen. De regenten van het Aalmoezeniersweeshuis gaven de kinderen een naam. Pieter en Willem kwamen vaak voor. Anna, Johanna, Elisabeth en onder andere Jacoba waren geliefd als meisjesnaam. De achternaam is vaak een vernoeming naar de vindplaats. In de buurt van het weeshuis leverde dat familienamen op als Van der Trapp, allerlei varianten op Poort, Hoek en Prins, naar de Prinsengracht. De vindplaats de ververij gaven de achternamen als Van Verven, Verf of Verwer en veel meisjes kregen kleurennamen: Maria de Witt, Eva Groen, Fijtje Rood, Frederica Geel, Lidia Purper en Wijntje Blauw. Het ontbrak een regent wel eens aan inspiratie om een naam te verzinnen. De voorwerpen die in zijn kamer waren, konden als naam dienen, zoals: Johanna Blaauwpot, Jacoba Johanna Pot, Pieter Cornelis Boek, Jacob Leendert Kaars, Johannes Klok en Christoffel Stoel.


De inschrijving van het meisje Maria Secreet, neergelegd bij het openbaar toilet bij de Leidsepoort. De achternaam die ze kreeg van het Aalmoezeniersweeshuis verwijst naar de vindplaats, 9 juni 1787.

Nadat de vondeling een naam had gekregen en ingeschreven was in het innameboek van het Aalmoezeniersweeshuis ging het kind naar een min. Bij pasgeboren vondelingen was het geven van borstvoeding de belangrijkste taak: hiervoor was de ‘natte min’. Voor de verzorging van oudere kinderen tot vier jaar deden de regenten van het weeshuis een beroep op ‘droge minnen’. De vrouwen verdienden op deze manier wat geld voor hun eigen gezin.


Gerrit Lamberts, Looiersgracht hoek Prinsengracht, 1815. Op de Looiersgracht woonden in de gangen, stegen en dwarsstraten veel minnen zoals Angenietje Swarthof.

Zodra de vondeling vier jaar oud was, moest hij/zij naar het Kinderhuis in het Aalmoezeniersweeshuis. Vanaf dat moment was het leven voor de vondeling hetzelfde als van de weeskinderen. Dit leven verschilde niet zoveel met andere weeshuizen zoals bijvoorbeeld het Burgerweeshuis in Amsterdam. In mijn boek Merk- en stoplappen uit het Burgerweeshuis Amsterdam beschrijf ik uitgebreid het leven van de burgerweeskinderen. Op ongeveer tienjarige leeftijd volgde het Grootkinderhuis in het Aalmoezeniersweeshuis: de jongens gingen naar het Jongensgroothuis en de meisjes naar het Meisjesgroothuis. Hier werden de kinderen voorbereid op hun zelfstandigheid in de maatschappij. Net als in het Burgerweeshuis kregen de meisjes les in breien, naaien en verstellen. De meisjes tussen de zestien en achttien jaar moesten huishoudelijke taken verrichten, wat ook gold in het Burgerweeshuis.

Hadden de kinderen de leeftijd van rond de twintig jaar en een baan buiten het weeshuis gevonden dan was het tijd om op eigen benen te gaan staan. Net als in het Burgerweeshuis bestond het afscheid uit een feestmaaltijd en ontvingen de weeskinderen en vondelingen een uitzet. In 1814 waren er 71 (veertig meisjes en eenendertig jongens) vondelingen nog in leven van de 352 die opgenomen waren in 1792. De hoge kindersterfte was de belangrijkste oorzaak van het geringe aantal vondelingen dat de volwassen leeftijd bereikte.

Tussen 1795-1813 volgden plannen voor uitbesteding van de aalmoezenierskinderen. De aanleiding waren bezuinigingsmaatregelen van het nieuwe stadsbestuur en het chronisch plaatsgebrek voor weeskinderen en vondelingen. In 1796 werd een record bereikt van bijna drieduizend kinderen. Weeskinderen en vondelingen werden naar het platteland gestuurd, tussen 1811 en 1813 vertrokken 1243 kinderen naar het platteland. Vanaf de jaren twintig van de negentiende eeuw werden alle vondelingen en weeskinderen geplaatst in Veenhuizen, behalve die van het Burgerweeshuis.

Nadat alle aalmoezenierskinderen in Veenhuizen waren, verloor het weeshuis zijn bestaansrecht. In 1825 kwam het gebouw leeg te staan en in 1828 nam de Inrichting voor Stadsbestedelingen het werk van het Aalmoezeniershuis over.

Nanda Geuzebroek geeft in haar boek Vondelingen. Het Aalmoezeniersweeshuis 1780-1830 een goed beeld van het leven van een vondeling in het Aalmoezeniersweeshuis dat in grote lijnen overeenkwam met andere weeshuizen in Amsterdam. Het is een prettig leesbaar boek met veel illustraties in zowel kleur als zwart-wit. De erg kleine afbeeldingen van de innameboeken zijn een minpuntje. De tekst is nauwelijks zichtbaar en als er een fragment uit een innameboek iets vergroot wordt afgebeeld is de tekst nauwelijks te lezen. Gelijktijdig met de publicatie is er de expositie Vondelingen in het Stadsarchief Amsterdam die je nog niet kunt bezoeken in verband met de maatregelen rond het coronavirus.


Vondelingen. Het Aalmoezeniersweeshuis van Amsterdam 1780-1830, Nanda Geuzebroek. Redactie Maarten Hell, 199 bladzijden, geïllustreerd (kleur en zwart-wit), ISBN: 9789087048433. Uitgeverij Verloren, prijs € 25.

Op dit blog kon je eerder lezen over het Foundling Museum, en wel hier. Hier schrijf ik over het boek De schoentjes van een vondeling.

KLM – uniform stewardess

Op dit blog heb ik meerdere keren aandacht besteed aan de stewardess en KLM. Een terugblik: de stewardess, uniform stewardess, KLM 95 jaar, ‘breiwerk’ bij KLM en Cabin Crew – Fashion in the air.

Op 20 januari 2020 was ik op Schiphol en fotografeerde enkele stewardessen zodat je kunt zien wat het huidige uniform is voor de KLM-stewardess.



Op dit KLM-vliegtuig zie je rechts 100 staan in het kader van het 100-jarig bestaan van de vliegmaatschappij waar je in dit bericht over kunt lezen.


Tapisserie de Bayeux – detail


MaaikeW: ‘Vermoedelijk in 1068 werd het tapijt van Bayeux vervaardigd: genoemd naar de stad Bayeux in Frankrijk. Het borduurwerk is bedoeld om aan de wand te hangen en is 70m lang en 50cm hoog. Het is geborduurd op een linnen ondergrond met gekleurde wol en goudborduurwerk. Uitgebeeld is de geschiedenis van de Slag bij Hastings in 1066. Het wandkleed is een belangrijke bron van geschiedkundige informatie over wapens, zeden en gewoonten uit die tijd. Het wandkleed vertoont ook een komeet die in 1066 verscheen, mogelijk de komeet Halley. Vanaf 1803 is het wandkleed tentoongesteld in het Louvre en Bayeux.’

Een textielkaart met een ander detail uit het tapijt van Bayeux kun je hier zien.

Marloes Keereweer heeft op ware grootte en met grote nauwgezetheid het tapijt van Bayeux in 12 borduurwerken gereconstrueerd. Foto’s hiervan kun je bekijken in dit bericht.

Japonse rok van Indiase sits


MaaikeW: ‘Op deze textielkaart het topstuk van het Fries Museum als een van de oudste sits in Nederland. Sits is het oorspronkelijk handgeschilderde katoen uit India. Sits, het woord, is afgeleid van het Perzische chitta wat bedrukt betekent. De stof is soepel en veelkleurig maar ook was- en kleurecht. Oud-conservator Fries Museum publiceerde in 2016 Sits – katoen in bloei (Op bladzijde 84 staat een verhaal over deze japonse rok als indertijd jongste aankoop), als conservator Mode & Textiel. Sits was het kenmerk van de Hindelooper streekdracht.’

Afbeelding: Japonse rok van Indiase sits in kimonovorm, 1700-1725. Collectie Fries Museum, Leeuwarden.

Foto’s van de expositie Sits – katoen in bloei kun je hier bekijken.

Levertraan

Elke twee weken staat er in de Volkskrant een column van Eva en Eddy Posthuma de Boer. Het leven door de ogen van de Posthuma de Boers – een foto uit het rijke naoorlogse archief van vader Eddy, met een tekst van dochter Eva. Vandaag is de titel van de column: Binnen wat ik nog mag, valt er nu eenmaal niet zoveel meer te moeten, die je hier kunt lezen.

Eva Posthuma de Boer: ‘Mijn vader denkt terug aan de oorlog, in deze tijd, en ik voel me weer als toen ik 13 was en dit gedichtje schreef: Als je moet wil je niet – Als je wil mag je niet – Als je kan moet het niet – Als het mag kan het niet.’


Moeder geeft zoon een lepel levertraan om zijn weerstand te verhogen. De jongen trekt een gezicht waarmee hij aangeeft er zo z’n bedenkingen bij te hebben. Verenigde Staten van Amerika, 1950.

Geen foto van Eddy Posthuma de Boer, maar van H. Armstrong Roberts. Collectie: Spaarnestad.

Helaas is het Fotomuseum Den Haag, waar een expositie van Eddy van Posthuma de Boer is, op dit moment gesloten in verband met de coronamaatregelen van de overheid. Ik bezocht de tentoonstelling begin februari waar je hier over kunt lezen.

Kindermode jaren ’50


Twee meisjes drinken limonade met twee rietjes uit hetzelfde glazen flesje. Het rechtermeisje heeft een donker pakje aan en het linker een licht pakje. Het is de kindermode uit de jaren ’50 van de vorige eeuw. Het meisje links heeft op haar blouse mogelijk borduurwerk of een sierband dat erop genaaid is. Annegreet van Bergen heeft deze foto als cover gebruikt voor haar boek: Gouden jaren.

Foto: Walter Blum
Collectie: Fotografen De Spaarnestad

In dit bericht lees je over de geschiedenis van het matrozenpakje als kinderkleding.

Postbode


Scholen, theaters, bioscopen, musea, cafés en restaurants zijn gesloten. Winkels gaan dicht en festivals worden afgelast in verband met het coronavirus. De meeste mensen zijn aan huis gebonden op een enkeling na: zoals bijvoorbeeld het medisch personeel dat keihard werkt én de postbode die we nog in de straat zien met hopelijk fijne post voor de mensen die het extra hard nodig hebben in deze bizarre tijd.

De foto maakte ik vorig jaar in de Oude Hoogstraat in Amsterdam.