Vandaag een bijzonder mooi verhaal van PuckvdM. Het onderwerp is een tafellaken en niet zo maar eentje, nee, een fraai wit linnen tafellaken uitbundig bedrukt met rode en roze rozen, dat gekocht was bij het deftige warenhuis Maison de Bonneterie.
PuckvdM: ‘Midden jaren zestig trouwden we en betrokken een zolderkamertje in de De Pijp in Amsterdam. Dat was mazzel hebben. De woningnood was zo schrijnend, dat veel lotgenoten geen andere keus hadden dan intrekken bij hun ouders. Een dergelijk vooruitzicht leek ons een gruwel en dat we voor ons liefdesnestje, waar je je kont niet kon keren, anderhalf keer de huur van hun hele etage aan hospita en hospes afdroegen was misdadig natuurlijk en toch, we waren dolgelukkig samen te kunnen zijn.
Geld hadden we niet. Kapsones wel. HIJ beschikte over een opklapbed en daarmee was in het noodzakelijkste huisraad voorzien. Wij zouden nooit op sinaasappelkistjes gaan zitten of ons anderszins behelpen, hadden we elkaar beloofd. Ben je mal. Nee, zodra we ons iets konden permitteren gingen we voor het allermooiste.
Het duurde even voordat we ons de antieke tafel met vier elegante stoeltjes konden veroorloven ter aankleding van onze zogenaamde loft onder het dak. De uitzet had ik – de bruid, dat hoorde toen zo – ingebracht in de boedel waaronder een prachtig wit linnen tafellaken uitbundig bedrukt met rode en roze rozen en gekocht bij het deftige warenhuis Maison de Bonneterie. Doordeweeks aten we van een nederig boerenbontje. Op zon- en feestdagen kwam het chique rozenkleed tevoorschijn. We voelden ons rijk en gelukkig.
Een televisie hadden we niet. Radio wel en daarnaast las HIJ voor. Hele dikke pillen en dat deed HIJ meesterlijk. Om zelf ondertussen iets te doen te hebben besloot ik mijn lievelingskleed in de adelstand te verheffen door het te borduren. In een hoekje probeerde ik of het ergens naar leek wanneer ik rozen en blaadjes opvulde met platsteken. Toen het resultaat beeldschoon was, zette ik door. Steeds wanneer hij vertelde, hing ik aan zijn lippen en handwerkte.
Na jaren zonder uitzicht op huren van een eigen woning betrokken we een koophuis in Purmerend. Daar werden onze twee zoons geboren en – het kon niet uitblijven – een televisietoestel aangeschaft. Nee, van voorlezen kwam toen niet veel meer en zo gebeurde het dat de tas met tafellaken inclusief borduurspullen verbannen werd naar een donkere hoek helemaal achterin de linnenkast. Soms kwam het er even uit en borduurde ik een paar rozen, knopjes. Of blaadjes. Nooit lang want ik had geen tijd, geen zin of was gewoonweg te moe met als gevolg dat er geen schot in kwam. Dat ik bij aanvang van de klus nogal onbezonnen te werk was gegaan, besefte ik terdege. Stel je voor: negen enorme boeketten met rond elk een stuk of vier, vijf satelliettuiltjes met hier en daar nog wat klein spul. Ojee, dat laken komt nooit af, prakkiseerde ik wel eens om het vervolgens weer een paar jaar links te laten liggen.
De zonen werden ouder. Het huwelijk verbleekte tot verzuurde en nee, er waren geen derden in het spel. Talloze doorwaakte nachten stapte ik huilend uit bed en nam, om mijn handen wat te doen te geven, het rozenkleed weer op. Dan stroomden de tranen rijkelijk en drupten er vanzelf ook wel op het borduurwerk. Professionele hulp en wederzijdse goede wil ten spijt werd de relatie er niet beter op. Voor we elkaar echt naar de keel vlogen, bood ik remise aan. HIJ opgelucht, de zonen ook – het was de enige oplossing.
Van borduren kwam na de scheiding niets meer – het laken herinnerde me te veel aan een hele verdrietige periode die ik vooral vergeten wilde. Het wegdoen kon ik niet, het was immers getuige geweest van groot geluk, diep verdriet en ook van het gewone, alledaagse leven ertussenin. Het was een deel van mij geworden dat ik niet wilde ontkennen maar wel (voorlopig althans) uit beeld verdwijnen moest. In de linnenkast dus.
Aan het moederschap van twee pubers, de noodzakelijke promotie van parttimer naar fulltime kostwinner, vrijwillig aangegane bestuurlijke taken en sportieve ondersteuning bij de honkbalclub, had ik mijn handen vol. Het tafellaken werd veronachtzaamd tot… er laatst iemand over begon. Over tafelkleden met een verhaal. Waar mijn rozenkleed lag wist ik precies. Even kijken dan maar?
Onderuitgezakt leunt de blauwe zak van Maison de Bonneterie tegen de achterwand van de kast. Met respect haal ik de opgevouwen verstoteling tevoorschijn om hem met aandacht te openen en te controleren op wat de tijd ermee gedaan heeft. Duidelijk zichtbaar zijn de gore sporen van vergankelijkheid. Vergeling in alle kleuren denkbaar maar geen storende vlekken en godzijdank hebben de motten het textiel ook versmaad. Een paar rode en roze reservedraden worden zichtbaar – hier ongeveer moet ik zo’n 24 jaar geleden gestopt zijn. Ah, zie je wel, daar steekt de naald nog in het kleed. Wie dat wil, kan zo verder. Ik pak het naaldje beet en terwijl ik het slepend uit de stof trek worden roestplekjes zichtbaar precies daar waar het metaal de eenzaamheid getrotseerd heeft. De aanblik ontroert me. Vertedert me ook, gek genoeg.
HIJ rust al lang in vrede. De pijn is doorstaan – de tranen zijn gedroogd. Zal ik dan zelf…? Maar kom, laat ik het eerst eens wassen en hopen dat het groezeligste grauw met het waswater wegspoelt. De roestplekjes mogen best blijven. Ook zij vertellen een verhaal. Mijn verhaal.’