De brei-manie in Nederland


Deze afbeelding staat op maandag 11 januari 1915 in Het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië. De tekening is gemaakt naar aanleiding van een artikel dat op zaterdag 9 januari 1915 verscheen in dezelfde krant in de rubriek Voor Dames. Machteld, de schrijfster, begint als volgt: ‘Het wonder is gebeurd, dat er enkele Parijsche modetijdschriften tot ons zijn doorgedrongen. Hoe zijn ze veranderd! De titelplaten hebben betrekking op den oorlog.’ Hierna komt de kleding aan bod en ‘Het zijn bijna altemaal „robes de deuil” en „robes simples pour l’hiver”. … De grootste ruimte van al wordt echter ingenomen door de beschrijving van allerlei breiwerken ten behoeve van de soldaten te velde. Men krijgt geen grooten indruk van de handigheid der Fransche vrouwen, als men hier de meest elementaire regelen van de edele breikunst vindt uitgelegd. Insteken, draaitje omslaan, één steek averechts… enz., precies zooals men het aan de Kinderen moet leeren. In Parijs is een ware breiwoede ontstaan. De mondaine Parisiennes zijn tot de lang vergeten breikous teruggekeerd. De „Figaro” heeft de dames in de gelegenheid gesteld die burgerlijke kunst weder te beoefenen door het verstrekken van wol en van modellen en patronen. Het is toen echter direct gebleken dat de bereidwilligheid grooter was dan de handigheid. Bij den eersten oproep meldden zich 1700 liefhebsters aan, maar de meesten konden geen breipen hanteeren. Het blad is toen nog een stap verder gegaan en heeft in het groot breilessen georganiseerd, die nu door honderden dames worden bezocht. Het succes was enorm. De twee eerste cursussen zijn nog door een derde gevolgd die alle door dames, zelfs uit de hoogste kringen, werden bijgewoond. Men is er trotsch op te kunnen breien en men doet het dus liefst in het openbaar. Het verschijnsel is trouwens internationaal, want in de Duitsche bladen kan men lezen, dat er te Berlijn een politiemaatregel is genomen, waarbij aan de tramconducteurs is opgedragen het breien in de trams tegen te gaan. Dit besluit is genomen nadat er hier en daar reeds ongelukken waren gebeurd, wanneer haastige passagiers die niet vast ter been waren, bij het binnenkomen in den wagen strompelden en dan in hun val gepriemd werden door lange en scherpe breinaalden van al te ijverige werkende vrouwen. Hier in Amsterdam zijn we nog niet zoover, dat een dergelijke verordening noodig is. Wel hebben we nu een verscherping van het besluit op de gevaarlijke hoedenspelden, die de hoofden van lange heeren bedreigen. Eerst hadden de conducteurs last, de dames die zich met onbeschermde hoedennaalden in de tram vertoonden, met zachten dwang bij de eerste de beste halte weer te laten uitstappen. Nu is de oekase een beetje verzacht. Als een conducteur een dame ziet plaats nemen met een of meer van de gevaarlijke dolken in goed of kapsel, biedt hij haar de vereischte dopjes aan, tegen vijf cent het stuk, en alleen wanneer zij pertinent weigert die dingen aan te nemen, is hij verplicht haar te laten uitstappen. Doch om naar Frankrijk terug te keeren. Duizenden vrouwen zijn ijverig in de weer om sokken, handschoenen, beenstukken, warmtegordels, vesten en truien, bouffantes en bivakmutsen te breien; alles voor de soldaten. „Tout comme chez nous”, —kunnen we zeggen, want precies zoo wordt nu hier te lande gewerkt en geploeterd om onze eigen soldaten, aan de grenzen en in de forten, warm in te bakeren tegen de kou. Er is zelfs een afzonderlijk comité opgericht, met deftige dames in den Haag aan het hoofd, om bivakmutsen te maken, zooals ik er hier een heb geteekend. In heel het land zijn vrouwen en meisjes ijverig aan het breien, om de soldaten met St. Niklaas te verrassen. Vooral de kust- en grenswachten zijn daarmee zeer gebaat. Het bivakmutsen comité is een beetje boos geworden, want in plaats dat de breisters al de mutsen gehoorzaam opzonden naar het hoofdbureau, hebben velen er de voorkeur aan gegeven, den soldaten in haar onmiddellijke omgeving in de wol te zetten, zoodat zij de dankbaarheid uit de eerste hand en persoonlijk inoogstten. Dat gaf echter aanleiding tot jaloerschheid en gemopper onder de militairen, want niet de soldaten in de garnizoenen, maar die aan de grenzen moeten het eerst aldus bedeeld worden, omdat zij het meest last hadden van de wintersche kou. Het is te hopen dat de dames zich hiernaar nu zullen gedragen, maar spelbreeksters zullen er altijd nog zijn.’